Compacte stadsauto: Inleiding voor het onderwerp

De bandenspanningscontrole (hierna systeem) controleert de bandenspanning tijdens het rijden.

Bij een verandering van de bandenspanning gaat het controlelampje in het instrumentenpaneel branden en klinkt er een akoestisch signaal, Bandenspanning.

Het systeem kan alleen dan goed werken als de banden de voorgeschreven bandenspanning hebben en deze bandenspanningswaarden in het systeem zijn opgeslagen.

ATTENTIE
  • De algemene aanwijzingen m.b.t. het gebruik van de hulpsystemen dienen in acht te worden genomen, in alinea Inleiding voor het onderwerp.
  • Voor de juiste bandenspanningen is altijd de bestuurder verantwoordelijk.

    De bandenspanning moet regelmatig worden gecontroleerd.

  • Het systeem kan bij een zeer snel teruglopende bandenspanning niet waarschuwen, bijvoorbeeld bij een klapband.

    READ NEXT:

     Opslaan van de bandenspanningswaarden

    Afb. 133 Toets voor opslaan van de bandenspanningswaarden Handelwijze bij het opslaan van de bandenspanningswaarden Alle banden tot de voorgeschreven bandenspanning oppompen. Het contact inschakelen. De toets " afb. 133 indrukken en inge

    SEE MORE:

     Geheugen

    Afb. 27 Geheugenweergave: MAXI DOT-display / segmentdisplay Het systeem slaat gegevens op in de beide hierna beschreven geheugens, die in stand A op het display worden weergegeven. " afb. 27. "1" - Ritgeheugen In het geheugen word

     Display in instrumentenpaneel

    Afb. 22 Displaytypes: MAXI DOT / segmentdisplays Afhankelijk van de wagenuitrusting toont het informatiesysteem via het display in het instrumentenpaneel de volgende informatie " afb. 22. Tijd Teller voor de afgelegde afstand Gekozen